De Zuid-Afrikaanse stamverwantschap en Martin Bosma
– Tymen Peverelli –
Afgelopen week haalde de PVV weer eens de kranten. De partij protesteerde tegen de benoeming van D’66-kamerlid Pia Dijkstra tot voorzitter van de Kamercommissie Binnenlandse Zaken. De reden? Dijkstra zou in haar omroeptijd betrokken zijn geweest bij steun aan de Zuid-Afrikaanse ANC-zender Radio Freedom. Hiermee is zij volgens de PVV verantwoordelijk voor genocide en mensenrechtenschendingen van de partij van Mandela tegen diens zwarte en witte politieke tegenstanders. De afgelopen jaren is het vooral partijideoloog Martin Bosma geweest die zich op vergelijkbare manieren vaak luidkeels heeft opgeworpen als beschermer van de belangen van de Afrikaanssprekende bevolking van Zuid-Afrika. Recentelijk deed hij dit nog in zijn boek Minderheid in eigen land (2015). Waar komt deze opvallende belangstelling vandaan voor een land dat een voormalige Nederlandse kolonie is?
De Groot-Nederlandse fascinatie van Bosma en de PVV staat niet op zich maar is ook ver buiten rechts-nationalistische kringen te vinden. Dit stuk laat zien dat ze is terug te voeren op een oude denktraditie die haar oorsprong vindt in de Zuid-Afrikaanse ‘stamverwantschapsgedachte’ van de late negentiende eeuw. Beelden van Zuid-Afrika vormen inmiddels al meer dan honderd jaar een spiegel voor ‘de’ Nederlandse identiteit.
Stamverwantschap
Het stamverwantschapsdenken vindt zijn oorsprong in de tijd van de Brits-Boerse oorlogen (1880-’81 en 1899-1902). Nadat Groot-Brittannië de kolonie in 1806 had bezet en overgenomen van Nederland was er jarenlang niet naar de Kaap omgekeken. De oorlogen zorgen echter voor een gigantische uitbarsting van de zogenaamde ‘Boerenliefde’ (dat wil zeggen: identificatie met het lot van de ‘Boeren’ of Afrikaners).
In deze tijd raakt het idee van stamverwantschap in zwang: de overtuiging dat het Afrikaanse en Nederlandse volk – samen met Vlaanderen en de etnische verwanten in de kolonies – onderdeel uitmaken van een Groot-Nederlandse cultuur- en rasgemeenschap. Dit gedachtegoed is diep verbonden met de opkomst van het imperialistische nationalisme van de late negentiende eeuw. Voorstanders van het kolonialisme hopen via steun aan de Afrikaanse stamgenoten het nationale prestige en de internationale invloed van Nederland te vergroten. Het romantische beeld van de Boer, dat in deze tijd ontstaat, benadrukt zijn stoere vrijgevochtenheid, authentieke eenvoud en gelovigheid. Van deze beeldvorming zijn nu nog de sporen te zien in bijvoorbeeld toerismeblogs en poëzie.
De Boerenliefde wordt aangewakkerd door een actieve overheidspropaganda en een niet-aflatende stroom van pro-Afrikaanse liederen, toneelstukken, films en boeken. Verschillende private organisaties, zoals de nog steeds bestaande Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Vereeniging (NZAV), proberen bij bredere lagen van de bevolking sympathie voor de Afrikaanse stamgenoten op te wekken. De rocksterachtige tour van de Transvaalse president Paul Kruger door Nederland brengt duizenden mensen op de been (onder meer in Amsterdam en Rotterdam ). Het verlies van de Boeren in 1902 zwakt de opgewonden nationalistische stemming wat af.
De jaren tot de Tweede Wereldoorlog zien een wat verbleekte maar zeker niet verdwenen Groot-Nederlandse droom: individuen en organisaties van uiteenlopende politieke kleur als de historicus Pieter Geyl, het Algemeen Nederlandsch Verbond (ANV), dat nog altijd de bevordering van de Nederlandse cultuur wereldwijd nastreeft, en Anton Mussert houden een sterke interesse in de volksgenoten in de Kaap.
Nationale verantwoordelijkheid
Ook na de Tweede Wereldoorlog zet het verwantschapsdenken door. Tijdens de wederopbouwjaren emigreren veel Nederlanders met subsidie van de overheid naar de Kaap. De Nederlandse regering onderhoudt nog steeds goede relaties met het Zuid-Afrikaanse bewind en sluit een cultureel verdrag in 1951. In conservatief Nederland bepleiten sommigen, waaronder het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) – in 2002 opgegaan in de ChristenUnie –, zelfs openlijk de apartheidszaak.
Racisme was nooit een probleem geweest in de Nederlands-Zuid-Afrikaanse betrekkingen, maar vanaf de jaren vijftig en vooral de jaren zestig groeit de publieke afkeer van het apartheidsbeleid in rap tempo. Antiapartheidsorganisaties en boycotacties schieten als paddenstoelen uit de grond en aan het einde van de jaren zeventig maakt de Nederlandse overheid onder publieke druk een einde aan de culturele relaties met Zuid-Afrika. Deze nieuwe politieke houding betekent echter geen definitieve breuk. Ook in het postkoloniale Nederland blijven velen zich identificeren met de voormalige kolonie. De felheid van de Nederlandse antiapartheidsbeweging en de missionaire bevlogenheid van de regering richting Zuid-Afrika in die jaren lijkt mede te zijn ingegeven door gevoelens van verbondenheid. Juist de overtuiging dat er een – in de woorden van CDA-politicus Jan Scholten in 1981 – ‘culturele verwantschap’ tussen de twee landen bestaat, maakt dat Nederland in de ogen van veel politici en activisten een historische verantwoordelijkheid heeft te vervullen.
Dat verwantschapsdenken en kritiek elkaar niet uitsluiten, is goed terug te zien bij een van de meest erudiete vertegenwoordigers van de antiapartheidsbeweging: Adriaan van Dis. In 1975 schrijft de dan nog jonge auteur in De Spektator:
‘We zijn allergisch voor Zuid-Afrika. De politiek van de blanke onderdrukker is ons onsympathiek. We voelen ons betrokken met het lot van de zwarte en bruine bevolking en de apartheidsideologie van de Afrikaners nodigt niet uit tot een nadere kennismaking met hun cultuur. Zeker in een land waar cultuur verward wordt met ras. Daarom negeren wij het liefst de Afrikaanstalige letterkunde. De geschiedenis heeft ons overgevoelig gemaakt voor rassenbewustzijn. Wie deze voor ons redelijk toegankelijke cultuur ignoreert, weet niet wat hij verliest.’
Van Dis, die zelf wortels heeft in een ander gedeelte van het Nederlandse koloniale rijk – Indië –, probeert hier zijn belangstelling voor Zuid-Afrika te redden uit het badwater van het rassendenken. Hij ontdoet het stamverwantschapsideaal van zijn etnische fundament door op een subtiele manier te wijzen op de culturele en talige overeenkomsten tussen de twee landen. Bij Van Dis neemt deze identificatie niet dezelfde vorm aan als bij conservatief-rechts. Hij is altijd zijn liefde én kritische positie ten opzichte van het land blijven cultiveren in boeken (recent in zijn roman Tikkop) en televisieprogramma’s (VPRO’s Van Dis in Afrika). Voor zijn ‘langdurige bijdrage aan de culturele en taalkundige betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika’ krijgt hij uiteindelijk in 2011 de Van Riebeeck-penning van de NZAV.
Echo’s van een koloniaal verleden
De politieke omstandigheden veranderen drastisch met de val van het apartheidsregime. Het denken over Zuid-Afrika vertoont echter nog steeds een grote mate van continuïteit. Net als Paul Kruger negentig jaar eerder, brengen in 1990 eerst Mandela – met een emotionele heldenontvangst met balkonscène op het Leidseplein – en later dat jaar de Afrikaner president De Klerk een bezoek aan Nederland. In verschillende toespraken en persreacties worden de culturele banden tussen de twee landen benadrukt. Zes jaar later leidt de normalisering van de relaties tot het herstel van het cultureel verdrag.
Ook nu nog leeft de oude stamverwantschapsgedachte voort in Nederland – al is het vaak in een andere vorm dan honderd jaar geleden. Het blijkt nog steeds politiek ingezet te kunnen worden. In de meer rechts-conservatieve variant zien we dit terug in de bovenmatige belangstelling van de PVV en extremistische groeperingen voor de Afrikaner zaak. De regering wordt regelmatig belaagd met vragen vanuit de partij (ook vanuit de SGP trouwens). In 2013 ontving een deel van de Kamerfractie een delegatie van de Orania Beweging, een club van Afrikaner separatisten.
Minderheid in eigen land, dat Martin Bosma dit jaar publiceerde, is een van de meest uitgesproken manifestaties van het rechtse Groot-Nederlandse gedachtegoed van de afgelopen tijd. Het boek staat bol van de antimulticulturalistische retoriek die we van de PVV kennen. In het boek wil hij laten zien hoe Nederlanders en Afrikaners dezelfde donkere toekomst tegemoet dreigen te gaan. Hij meent dat ‘autochtone’ Nederlanders in enkele decennia net als hun (eveneens autochtone!) Afrikaner neven gedegradeerd zullen worden tot een minderheid. Maar het boek is niet alleen een politiek pamflet over de huidige tijd. Het is ook een historisch en taalkundig betoog – ondersteund door semiwetenschappelijke argumenten – dat moet bewijzen dat het Afrikaner volk een zuivere eigen cultuur heeft met een Nederlandse kern die door vreemde elementen wordt bedreigd. Deze cultuur wordt gedefinieerd door geschiedenis, taal en – vaak op een impliciete manier – ras. Net als in het oude stamverwantschapsdenken moeten deze categorieën de onveranderlijke lotsverbondenheid van het Nederlandse en Afrikaner volk benadrukken.
De Nederlandse belangstelling voor Zuid-Afrika is inmiddels afgekoeld door de desillusie van postapartheid, maar ze is niet verdwenen. Het Groot-Nederlandse verwantschapsdenken is geïnstitutionaliseerd in de nog altijd voortdurende Zuid-Afrikaanse activiteiten van het ANV en de Taalunie (vorige maand nog sprak Bosma op het Vlaams-Nederlandse Taalcongres). Ook de literaire en populaire cultuur vertonen nog altijd de sporen van dit gedachtegoed: enkele jaren geleden nog met het overdonderende succes van Martin Bossenbroeks De Boerenoorlog in 2012 (het juryrapport van de Libris Geschiedenis Prijs prees het inzicht dat het boek verschaft in ‘de verwantschap en de emotionele band tussen Nederland en Zuid-Afrika’). Andere voorbeelden zijn de televisieserie Stellenbosch (ook vertoond op de Vlaamse televisie), de Afrikaner liedjes van neoromantici als Stef Bos en Herman van Veen, de populariteit van John Coetzee en van de Afrikaner hiphop van Die Antwoord en Jack Parow. Het land blijft bovendien een favoriete toeristische bestemming voor veel Nederlanders.
Na decennia van praten over stamverwantschap is de identificatie met Zuid-Afrika diep verankerd geraakt in de Nederlandse cultuur. Het blijkt een effectief middel om het nationale zelfbeeld af te bakenen. Ook al is de politieke verhouding tussen de twee staten de afgelopen eeuw een aantal keren radicaal van kleur veranderd, een grote mate van continuïteit is merkbaar. Dat is wat hedendaagse referenties aan de verbondenheid tussen Nederland en Zuid-Afrika nu nog zo succesvol maken: bewust of onbewust appelleren ze aan een dynamisch geheel van herkenningspunten. Expliciet racisme heeft de afgelopen honderd jaar aan belang ingeboet en is grotendeels vervangen door een nadruk op cultuur en taal. Dit gedachtegoed heeft veel verschillende verschijningsvormen, die opduiken aan alle kanten van het politieke spectrum. Aan de ene kant manifesteert het zich bij onder andere Van Dis op een genuanceerde literaire wijze. Aan de andere kant staat Bosma, die het mobiliseert voor zijn rechts-nationalistische programma. Toch zijn dit twee kanten van dezelfde medaille. Zuid-Afrika mag dan al tweehonderd jaar geen Nederlandse kolonie meer zijn, het land echoot nog altijd voort in het culturele repertoire van de stamverwantschapsgedachte.
Tymen Peverelli promoveert aan de Universiteit van Amsterdam op het Belgische en Nederlandse nationalisme in de negentiende eeuw