Meneer Jansen, studenten zijn geen gangsters
– Femke Brandt –
Reflectie op studentenprotesten, bericht vanuit Kaapstad
Op vrijdag 9 oktober hield Jonathan Jansen, rector van de universiteit van de Vrijstaat, in de Nederlandse Ambassade in Pretoria een lezing over transformatie in het hoger onderwijs en de huidige Zuid Afrikaanse studentenprotesten. Jansen is een populaire bestuurder en opiniemaker en staat ook wel bekend als de Desmond Tutu van het hoger onderwijs. Zijn visie en transformatiebeleid zijn gericht op verzoening, compassie en menselijkheid.
In de lezing, de eerste ter herinnering aan de pas overleden historicus Stephen Ellis, geeft Jansen zijn interpretatie van de protesten van studenten die gelijke toegang en transformatie tot de universiteit eisen. De rector noemt het gedrag van studentactivisten destructief en de sociale bewegingen aan de voormalige blanke Engelse universiteiten (UCT, Rhodes en WITS) zelfs een vorm van gangesterism. Zijn lezing staat in groot contrast met mijn eigen ervaringen als post-doctorale onderzoeker aan de Universiteit van Kaapstad. Ik ben geïnspireerd en Jansen maakt zich zorgen over de toekomst.
Needless to say, this is worrying in terms of our country’s future. If the next generation of leaders resolve their conflicts through hate speech and violence, we sustain the very conditions that apartheid and colonialism embedded in our society. The role of leadership is to change that behaviour and the role of education is to tame those passions. The failure to discipline this particular version of the angry mob is a failure of education and leadership at home, in schools, in community organisations and in our universities.
De toon is duidelijk: volgens Jansen zal Zuid Afrika’s moeizame transformatie proces slechts door middel van autoritaire opvoeding doordringen tot de volgende generatie. Hij ziet in de verste verte in (zijn eigen!) studenten geen zelfdenkende kritische massa. Eerder het tegenovergestelde. Hij schetst een beeld van studentactivisten als een zootje ‘ongeleide’ projectielen met op hol geslagen emoties en passies die getemd moeten worden. Jansen erkent niet dat studenten zichzelf leiden en de politieke keuzes maken om bestuurders en politici uit te dagen en ter verantwoording te roepen.
Met goede redenen. Studenten accepteren niet dat economische efficiëntie ten koste gaat van zwarte werkers en studenten die betalen voor de keuzes van topverdieners die veel schade aanrichten met neoliberaal denken en beleid. Studenten accepteren niet dat de schoonmakers en beveiligers, allemaal zwart, het moeten doen met een schamel loon, tijdelijke contracten en werk zonder ziektekostenverzekering. Hierbij maken ze gebruik van hun constitutionele rechten in democratisch Zuid Africa. Desondanks zegt Jansen: we have not learnt, in other words, how to conduct ourselves in the context of a democratic state.
Jansen beweert dat de rebellerende studenten gedreven worden door een ‘onverwachte’ ‘nieuwe zwarte boosheid’ die illegitiem is; de volgens hem veelal bevoorrechte jeugd heeft immers nooit formele apartheid beleefd of een nacht doorgebracht in een cel onder het blanke regime. There is no ideology or memory or history here, only a hodge podge of pro-black/anti-white sentiment on the tip of an angry tongue.
Dat is zijn verklaring voor de protesten en veroordeling van studenten. De rector negeert de gevolgen van neoliberaal bewind en symptomen daarvan, zoals toenemende uitbesteding van werk en andere zogenaamde efficiente kostenbesparingen die ten koste gaan van het welzijn van werkers en studenten.
Sterker nog, Jansen beschuldigt de zwarte protesterende jeugd van een gebrek aan ideologie en ontkent dat zij racisme, onderdrukking en systematisch geweld hebben ervaren in post-apartheid Zuid Afrika. De nieuwe boosheid is eenrichtingsverkeer van zwarte jeugd naar zwarte oudere generatie die haar beloftes niet waarmaakt. En van zwarte jeugd naar blanken die hen nog steeds onderdrukken. In zijn verhaal is een totale stilte rondom zowel blanke woede en angst als blanke studenten die actief betrokken zijn bij de protesten. Zo is er aan UCT een grote groep blanke studenten, Disrupting Whiteness geheten, die reflecteert op hun bevoorrechte positie en hun rol in transformatieprocessen.
Jansen reageert niet op de politieke (rationele) keuzes van studentenbewegingen en de ideologische veronderstellingen waarop deze gebasseerd zijn. Hij bespreekt maar zeer marginaal waar de protesten over gaan en helemaal niet rondom welke thema’s studenten zelfstudiegroepen organiseren, acties voeren en solidariteit met andere groepen organiseren, vooral met schoonmakers en beveiligers. Jansen ziet vooral ongetemde zwarte boosheid en lijkt blind voor solidariteit en samenwerking.
Dit zal komen door z’n eigen positie als bestuurder van een universiteit en zijn zorgen over hoe de onrust zal uitpakken wat betreft het behoud en de reputatie van de universiteit. Hij is deel van het neoliberale systeem waar veel studenten nu juist vanaf willen. De transformatie van onderop bevraagt de legitimiteit van de manier waarop hoger onderwijs is georganiseerd. Jansen benadrukt vooral de financiële druk op universiteiten en hoe in deze context ‘onrealistisch’ en destructief het is van studenten om een verlaging van collegegelden te eisen. Ondertussen is er een rapport uitgekomen, dat de minister van onderwijs sinds 2012 verborgen heeft gehouden, waaruit een speciale commissie laat zien dat het mogelijk én wenselijk is om gratis onderwijs aan te bieden aan armen. Diezelfde minister liet vallen dat ook hij het zat is met de eisen van studenten. In het parlement zei hij een campagne te beginnen #StudentsMustFall.
Jansen is het dus oneens met de visie en politieke keuzes van studenten die zijn positie bedreigen en zijn beleid en instituut bekritiseren. In plaats van dit te erkennen schetst hij het beeld van studenten die wetten overtreden tijdens irrationele woede uitbarstingen. Zo legitimeert hij het geweld van politie dat tegen vredig protesterende studenten is gebruikt de afgelopen weken; waterkanonnen, rubberen kogels, politie honden, tot aan arrestaties voor ‘hoog verraad’ aan toe.
Jansen neemt het de studenten kwalijk dat ze de waardigheid en integriteit van bestuurders en managers aanvallen, maar het hele punt is nu juist dat die leiders deel van het probleem zijn; ze nemen beslissingen die in het nadeel zijn van studenten en werkers aan de universiteit en ze zijn bovendien niet gekozen. Waarom zou je zulke mensen als leiders erkennen of waarderen?
Tot slot heeft Jansen een opmerkelijke oordeel over de keuze van studenten om Mandela niet als voorbeeld en held naar voren te brengen in publieke uitingen en discussies. Ze kiezen liever voor figuren als Fanon en Biko. It is this instant re-interpretation, and dismissal, of Nelson Mandela that is the most marked feature of the new anger. Werkelijk alles is mis met studenten volgens Jansen. Máár uiteindelijk komt de betuttelende conclusie: The students are not the problem; it is how we lead that matters. Vervolgens is het van belang dat dit leiderschap gebeurd door an ethic of care and compassion is thread through the management of everyday student life. Nou, die ethiek is echt ver te zoeken in zijn uitleg van de huidige processen geleid door studenten.
Studenten hebben in de afgelopen weken moed en visie laten zien ondanks alle tegenwerking en geweld van autoriteiten en onvermijdelijke spanningen behorend bij het vormen van een sociale beweging. De solidariteit van studenten op andere plekken in de wereld is bemoedigend. Op zondag 1 november woonde ik een mass meeting bij waarin het bestuur van de WITS universiteit in Johannesburg onder andere bekend maakte in principe uitbesteed werk te stoppen en schoonmakers gewoon weer aan de universiteit tewerk te stellen.
Naar mijn mening zijn studentenactivisten gezonde, inspirerende, en strijdlustige jongeren met meer visie op onze toekomst dan rector Jansen.