Journalisten wijzen in domineesland graag de weg
Nederlandse
kranten zijn op Angelsaksische leest geschoeid: feiten worden gescheiden van
opinies. Daarnaar wordt althans gestreefd. Het gevolg is dat in commentaren
nogal eens nadrukkelijk het belerende vingertje wordt geheven. De politiek moet
dit of de politiek moet dat, aldus hoofdredactionele artikelen. Het is de
Nederlandse journalistiek ten voeten uit: invloed willen aanwenden op het
publieke debat.
De afgelopen
weken heb ik in een paar dagbladen op het hoofdredactionele commentaar gelet en
wat blijkt? Regelmatig staat het werkwoord moeten in de kop boven de
opvatting van een krant. Als gebiedende wijs, zo lijkt wel. Alleen het
uitroepteken ontbreekt. NRC Handelsblad en Het Financieele Dagblad springen
eruit. Een paar koppen van de laatste tijd, met cursiveringen van mij. Uit NRC
Handelsblad: ‘Als de politiek faalt moet de kiezer opnieuw aanpakken’,
‘Groei daklozen is een schande en Blokhuis moet dat aanpakken’,
‘Rutte III moet op weg naar de volgende verkiezingen stilstand zien
te voorkomen’. Uit Het Financieele Dagblad: ‘Gemeente moet leefbaarheid
bewaken’, Peking moet bij zichzelf te rade gaan’, ‘EU moet
niet wegkijken bij bootvluchtelingen’. Deze recente voorbeelden van
krantenkoppen zijn vermaningen en aansporingen in een.
Het is voor
veel Nederlandse journalisten moeilijk om zich tot de feiten te beperken. Aan
het nieuws wordt al snel een uitleg gegeven. Dit kwam ook al naar voren in het
proefschrift Journalists in The Netherlands van communicatiewetenschapper
Mark Deuze, die een grootscheeps onderzoek onder de beroepsgroep verrichtte.
Die dissertatie is van 2002, maar het is de vraag of de uitkomsten gedateerd
zijn.
Opinie en debat
Vlak voor
zijn dood verscheen van courantier Jan Blokker het boek Nederlandse
journalisten houden niet van journalistiek (2010). Het gaat hier om
een uitwerking van gedachten die hij eerder, in zijn oratie van 1992 als
bijzonder hoogleraar, uitsprak. Blokker: “Heel Nederland gaat gebukt onder de
plaag van Opinie en Debat. Daarom maken feiten er steeds minder kans om door te
dringen.” In dat maatschappelijk klimaat is het niet vreemd dat de pers aan
hetzelfde euvel lijdt. “De plaag van de opiniestukken is al bijna net zo
alarmerend als die van columnisten die bij honderden tegelijk hun opvattingen
kenbaar mogen maken. De krant gaat ten onder aan meningen, en vervelend genoeg
zitten daar ook heel domme en onbeduidende tussen.”
De ironie
wil dat Blokker zelf jarenlang een column had. Vilein fileerde hij daarin met
name gezagsdragers. Ik was een trouw lezer van zijn stukken. Niet alleen van
zijn columns, maar eveneens van zijn boekbesprekingen, reportages en
historische exposés. Wat een lenige pen had die man! Hoe teleurgesteld was ik
daarom toen vlak vóór de eeuwwisseling bij de verkiezing van de beste
journalist in de twintigste eeuw Jan Blokker slechts op een negende plaats
eindigde. De NVJ, de Nederlandse beroepsvereniging van journalisten, maakte de
selectie in samenwerking met de opleiding Journalistiek van de Utrechtse
hogeschool.
De eerste
plaats viel Henk Hofland ten deel. Hofland, die in 2016 overleed, was een
journalist met een uitstekende reputatie. Een smet op zijn blazoen is slechts
dat hij mislukte als hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad. Maar schrijven
kon hij. In 2011 kreeg hij de P.C. Hooft-prijs voor zijn essayistisch werk.
Zelf bewaar ik geen dierbare herinneringen aan Hofland. Toen ik als redacteur
van Folia hem uitvoerig informatie verschafte voor een in opdracht te schrijven
essay in dit hoofdstedelijk universiteitsblad leidde dat tot een plichtmatig
epistel. Het onderwerp van de goed betaalde klus had hem blijkbaar niet
geboeid, het honorarium wel. Na lezing van zijn essay moest ik onwillekeurig
denken aan hoe de schrijver W.F. Hermans de professie van het journaille in een
van zijn polemische stukken uit Mandarijnen op Zwavelzuur aanduidde:
hoernalistiek.
Kwakzalver
Niet alleen
Hermans liet zich laatdunkend uit over het journalistieke metier. Velen gingen
hem voor. Zo diept Blokker op dat de negentiende-eeuwse Conrad Busken Huet
sprak over “de lagere wereld van de journalistiek”. Busken Huet, vooraanstaand
literatuurcriticus, zag zich op zeker moment gedwongen om als journalist in
zijn levensonderhoud te voorzien. Hij was niet de enige die een lage dunk had
van dit ambacht. Historicus L.J. Rogier typeerde, zo haalt Blokker aan, ‘het
gemiddelde journalistenvolk’ uit de tweede helft van de negentiende eeuw als
volgt: “Een schrijver zag op een journalist neer als een arts op een
kwakzalver.” Het beeld is sindsdien weinig veranderd. In de meest recente
statusladder bekleedt de journalist slechts de 58-ste plaats, onder die van
bedrijfsvoorlichter.
De
journalistiek heeft dit slechte imago voor een deel aan zichzelf te danken.
Daarvoor bestaan historische gronden. Blokker noemt er drie. De eerste. Toen in
1869 de belasting op dagbladen, het zogeheten dagbladzegel, werd afgeschaft
gingen de abonnementsgelden omlaag en verschenen er nieuwe uitgaven. Er werd
echter onvoldoende geïnvesteerd in de kwaliteit van de journalistiek.
Journalisten liepen in de tweede helft van de negentiende eeuw vooral met hun
eigen opvattingen te koop. Busken Huet was exemplarisch. Blokker spreekt van
een opvattingencultuur die kenmerkend zou zijn voor het calvinistische Nederland.
In de Verenigde Staten ontwikkelde zich in die tijd daarentegen een
nieuwsgierigheidscultuur, gericht op het achterhalen van feiten. Om met Henk
Hofland te spreken: een journalistiek die tegels wil lichten.
De
tegenstelling tussen een opvattingencultuur en een nieuwsgierigheidscultuur is
schematisch, maar Blokker heeft gelijk als hij beweert dat de eerste een taai
ongerief in de Nederlandse journalistiek zou blijken. Mark Deuze valt hem in
zijn proefschrift bij als hij, zoals gezegd, concludeert dat Nederlandse
journalisten het nieuws graag interpreteren. Blokker en Deuze vinden verder
Pieter Broertjes, van 1995 tot 2010 hoofdredacteur van de Volkskrant, aan hun
kant. Instemmend schrijft deze in het voorwoord van de handelseditie van
Deuze’s dissertatie: “Het zijn voor het merendeel journalisten die meer
geïnteresseerd zijn in het schrijven van analyses en achtergrondartikelen dan
in het aanpakken van het harde nieuws. Velen meten zich een kritische houding
aan ten opzichte van de overheid en het bedrijfsleven (waakhondfunctie), en
zien zichzelf eerder als partij dan als onderzoeker. Hun ambitie is
daadwerkelijk invloed uit te oefenen op het publieke en politieke debat.”
Einde verzuiling
Een tweede
moment waarop de Nederlandse journalistiek zich opnieuw had kunnen uitvinden
was direct na de Tweede Wereldoorlog. Het leek erop dat de verzuilde pers een
einde wilde maken aan de versnippering van het medialandschap en de
maatschappelijke doorbraakgedachte ondersteunde. Dat was ijdele hoop. Alle
gezindten trokken zich weer terug in hun schuttersputjes. Ze kozen voor de
soevereiniteit in eigen kring. Journalistiek en politiek raakten weer
verstrengeld. Zo was Carl Romme behalve fractievoorzitter van de Katholieke
Volkspartij (KVP) hoofdredacteur van de Volkskrant. Voor hem, en voormannen van
andere gezindten, was hun krant een vehikel om ruchtbaarheid te geven aan hun
politieke idealen.
Faits divers
Het
verschijnsel dat politieke kopstukken tevens hoofdredacteur van een krant
waren, zagen we al vóór de Tweede Wereldoorlog bij De Savornin Lohman
(gereformeerd), Domela Nieuwenhuis (sociaal-anarchistisch), Schaepman
(katholiek) en Troelstra (sociaaldemocratisch). Die verstrengeling van
journalistiek en politiek was usance. Blokker: “Voor Kuyper, Schaepman en
Troelstra was het dagblad niet in de eerste plaats een voertuig om te berichten,
maar een middel om te verkondigen.”
Met de
ontzuiling in de jaren zestig van de vorige eeuw deed zich de derde gelegenheid
voor waarop de serviele, ingekapselde journalistiek in ons land zich had kunnen
bevrijden. Dat gebeurde niet. In wezen veranderde het medialandschap ruwweg in
een nieuwe verzuiling: die tussen een progressieve (linkse) en conservatieve
(rechtse) pers. Twee voorbeelden. De Volkskrant schudde het katholieke juk van
zich af en afficheerde zich als links georiënteerd dagblad. En het Algemeen
Handelsblad, dat in formele zin geen zuilenkrant was maar tot in de jaren
zestig haar lezers een stemadvies voor de VVD gaf, koos na de fusie met de
Nieuwe Rotterdamse Courant (tot NRC Handelsblad) in 1970 voor een rechtse
koers.
Neoliberaal
In onze
neoliberale tijd is het onderscheid tussen linkse en rechtse pers vervaagd.
Kranten zijn steeds meer op elkaar gaan lijken. Al proberen ze zich
tegenwoordig als merk te positioneren. Peter Vandermeersch, de pas
teruggetreden hoofdredacteur van NRC Handelsblad heeft zich ingespannen om zijn
krant als merk neer te zetten. Het merk NRC is de gemeenschappelijke naam van
drie producten: de dagbladen NRC Handelsblad en NRC Next en de digitale uitgave.
Niet langer is de papieren editie de crux maar de digitale. Online wordt het
nieuws voortdurend ververst en de wereld ingebracht, onder andere met de
audiovisuele middelen podcast en vlog. NRC wordt geëxploiteerd als
marketingproduct. Er is een NRC Webwinkel. NRC Wijn heeft een bijzondere partij
Lalande de Pomerol in de aanbieding, “die nu prachtig op dronk is en nog zeker
10 jaar oplegbaar”. Verder is er een vacaturesite, die NRC Carrière heet.
Kortom, het huidige verdienmodel van NRC bestaat behalve uit journalistiek
uit sales.
NRC
Handelsblad behoort samen met de Volkskrant en Trouw tot de
kwaliteitsdagbladen. Die kwaliteit bestaat uit de betrouwbaarheid van het
nieuws en de diepgang van de nieuwsanalyses. Niet elke krant heeft dezelfde
diepgang, maar doet in principe wel aan wat waarheidsvinding wordt genoemd. Het
zijn per slot van rekening geen roddelbladen. De Telegraaf is daarop een
uitzondering.
Het lukt
overigens zelfs kwaliteitskranten niet altijd om feiten van opinies te
scheiden. Een willekeurig geval. In het recent verschenen rapport van het
Sociaal en Cultureel Planbureau wordt de stemming van de Nederlandse bevolking
gepeild over zaken als inkomen en economie, klimaat en milieu, immigratie en
integratie. Sterverslaggever Sander van Walsum bericht in de Volkskrant over de
tevredenheid van jonge ouders. Die blijken “in het spitsuur van het leven” niet
zo te lijden onder de tijdsdruk waaraan zij blootstaan. Van Walsum sluit zijn
verslag af met een ontboezeming die niet stoelt op een uitkomst van dit
SCP-rapport: “Maar ze worden vast nóg gelukkiger als het spitsuur voorbij is.”
Een opiniërende slotzin die in een nieuwsbericht niet thuishoort.
Ratjetoe
Wat
onderscheidt hedendaagse kranten van elkaar? Voornamelijk de keuze van
buitenstaanders in de kolommen maakt het verschil. Als columnist of als
ingezondenbrievenschrijver. Het wemelt, Jan Blokker zei het al, van de columns
in de kranten. Columnisten kleuren het nieuws door hun mening erover te geven.
Over salafisme, identiteitsdenken, populisme, neoliberalisme, seksisme en
racisme. Dat zijn zware onderwerpen en daarom zijn daarnaast columnisten van
andere pluimage gerekruteerd: degenen van wie wij de zielenroerselen mogen
lezen, hun ervaringen en observaties in het dagelijks leven. Faits divers dus,
om wat lucht in de krant te brengen.
Er zijn
columnisten die echt iets te vertellen hebben. Denk aan Sheila Sitalsing in de
Volkskrant of Carolien Roelants in NRC Handelsblad. De eerste bericht over de
binnenlandse politiek, de tweede over de politiek in het Midden-Oosten. Ze
werpen licht op het nieuws, plaatsen dat in een context, brengen verbanden aan.
Ze zijn daartoe in staat omdat ze zelf journalist zijn, professionele
stukjesschrijvers. Dat geldt ook voor redacteuren die in de pen klimmen om hun
visie op het nieuws ten toon te spreiden, zoals Caroline de Gruyter die in NRC
Handelsblad Europese politieke ontwikkelingen duidt.
Gekrakeel
De
opiniepagina’s blinken evenwel uit in gekrakeel. De langere ingezonden stukken
zijn veelal van de hand van wetenschappers, beleidsmakers en politici. Hun
stilistische vaardigheid is meestal onder de maat, wat de leesbaarheid van hun
opinies niet ten goede komt. Ze preken voor eigen parochie, dienen hun
eigenbelang.
Jan Blokker
zei het reeds een decennium geleden: de krant gaat aan meningen ten onder, al
zijn sommige goed verwoord en snijden zij hout. Dagbladen kennen een grote
diversiteit, waarin het nieuws in onze opvattingencultuur naar de achtergrond
wordt gedrukt. Bestaansrecht ontleent een krant echter allereerst aan het
verschaffen van nieuws en niet van opinies. De balans is zoek. Dat verklaart de
titel Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek: in
ons land is voor veel journalisten niet nieuwsgierigheid de drijfveer, maar de
aandrang om hun mening over het nieuws te geven. In calvinistisch Nederland
predikt menig journalist vanaf de kansel. Het vingertje wordt geheven. Dat laat
zich bij uitstek aflezen aan het hoofdartikel, dat op de opiniepagina prijkt.
Jan Blokker zegt daarover: “[…] en daardoor verloor zelfs dát zijn eigen,
onderscheidende aard: het werd één opvatting tussen een ratjetoe aan meningen.”
Studenten
van opleidingen journalistiek doen er goed aan regelmatig buitenlandse kranten
te lezen die hoge journalistieke normen hanteren. De Engelse Financial Times
bijvoorbeeld. Dat is een dagblad met uitstekende algemene berichtgeving uit
eigen land en de rest van de wereld. De Amerikaanse The New York Times is
minstens zo’n goede krant, maar overweldigend in haar aanbod van nieuws,
nieuwsanalyses, opinies en katernen.
Voor wie
bondig en goed geïnformeerd wil worden is het Engelse weekblad (weekly
newspaper) The Economist een uitkomst. Korte nieuwsberichten worden hierin
strikt gescheiden van informatieve nieuwsanalyses en opiniërende
achtergrondartikelen.
Verkeerde
afslag
Kranten in
Nederland hebben de verkeerde afslag genomen. Ze zijn meegegaan in het
marketingdenken toen de neoliberale wind opstak. Dat ze rond de eeuwwisseling
in zwaar weer verkeerden, zal daar debet aan zijn. Ze kregen concurrentie van
gratis kranten als Metro en Spits en konden in eerste instantie niet zo goed
uit de voeten met het proces van digitalisering. Van de gratis kranten is anno
2019 alleen Metro over. De betaalde dagbladen doen nu juist hun voordeel met
digitale technieken. Gebleven is het doelgroependenken, een begrip uit de
marketing. In de journalistiek vertaalt zich dat door permanent
doelgroepenonderzoek, met de centrale vraag: wat wil de lezer? Hier is
duidelijk sprake van beïnvloeding van de communicatiewetenschap op de
journalistiek. De krant was koning – Publiekgerichte journalistiek en
de toekomst van de media (2005) van mediaconsultant Leon de Wolff speelde
hierin een belangrijke rol. Het perspectief in dit boek verschoof van de
aanbodkant (de journalist als producent) naar de vraagzijde (de lezer als
afnemer). Pieter Broertjes, hoofdredacteur van de Volkskrant, was zo in zijn
nopjes met De krant was koning dat al zijn redacteuren er een
exemplaar van kregen. Het werd de nieuwe bijbel voor publieksvriendelijk
schrijven.
Jan Blokker
sabelt De krant was koning neer. Sprekend over De Wolff en
diens opvattingen schrijft hij over “de onnavolgbare redenaties van een journalistieke
kwakzalver die publieksvriendelijkheid predikte zonder bij gebrek aan
elementair schrijftalent ook maar in één alinea duidelijk te kunnen maken wat
hij bedoelde”.
Opinies,
human interest en sales: die vormen níet de kern van het journalistieke bedrijf.
Althans niet van dagbladen die er prat op gaan kwaliteit hoog in het vaandel te
dragen. Die behoren primair het nieuws te brengen, aangevuld met nieuwsanalyses
en achtergrondverhalen van het nieuws. Dat gebeurt natuurlijk, met name de
onderzoeksjournalistiek floreert in de kranten. Elke week zijn er wel
journalistieke primeurs. Maar de profilering kan worden aangescherpt. Waarom
wordt er niet gekapt in het woud van katernen over reizen, relaties, enzovoort?
Jan Blokker gaf het reeds aan in zijn oratie De kroon en de mestvork –
Enige opmerkingen over de pers en haar vrijheden: “[…] het is geen geheim
dat de reis-, woon-, economie-, media-, lifestyle- én boekkaternen waarop de
lezer van hedendaagse kranten in toenemende mate wordt getrakteerd, even vaak
voortkomen uit de prognoses van de advertentie-afdeling als uit de gezonde
redactionele behoefte aan inhoudelijke verrijking.” Met deze formulering
betoonde Blokker zich voor zijn doen mild. Het betrof hier zijn oratie en dan
wil je als feestvarken de pret niet bederven door op allerlei tenen te trappen,
maar de vraag dient zich aan: hoezo is een lifestyle-katern een inhoudelijke
verrijking van een nieuwskrant?
Goede wijn
Weg met het
merkdenken, het doelgroependenken, de sales. Goede wijn behoeft geen krans, dat
wil zeggen echt goede kranten verkopen zichzelf. Kwaliteit heeft een
aanzuigende werking. Journalisten zouden daarom minder naar de pijpen van
lezers moeten dansen. Geheel vrij zijn ze natuurlijk niet. Als journalist werk
je altijd voor een medium met een bepaalde signatuur. Vanuit de hoofdredactie
en directie gaat een sturende invloed uit. Broertjes steunt in zijn voorwoord
bij Deuze’s proefschrift diens pleidooi “om journalistieke onafhankelijkheid
opnieuw te definiëren”. Blokker vindt dat curieus. Hij onderkent dat de
journalist een relatieve vrijheid heeft, maar die dient deze speelruimte
maximaal te benutten. De grondslag van het journalistieke ambacht blijft het
opsporen van nieuws, het achterhalen van informatie, het raadplegen en
analyseren van bronnen. Het doen van hoor en wederhoor. Gelukkig is dit op
scholen voor journalistiek tot nu toe de belangrijkste competentie. Het zou
Blokkers goedkeuring wegdragen.
Onderdanigheid
Pieter
Broertjes, tegenwoordig burgemeester van Hilversum, speelde als journalist in
de dagbladsector een opmerkelijke rol. In 1999 vond een genoeglijk samenzijn
plaats tussen het Genootschap van Hoofdredacteuren, waarvan Broertjes op dat
moment voorzitter was, met koningin Beatrix. De vorstin bestond het bij die
gelegenheid te beweren dat in het wereldje van Nederlandse journalistiek “de
leugen regeert”. Broertjes deed er vervolgens alles aan om deze oprisping van
hare majesteit binnenskamers te houden door zijn collegae een zwijgplicht op te
leggen. Dat lukte hem niet. Saillant is het feit dat hij Beatrix’ uitspraak in
Deuze’s proefschrift aanhaalt als voorbeeld van een uitlating in “een mondige
maatschappij”. Terwijl het koningshuis zich in ons parlementaire stelsel van
publieke opinie dient te onthouden.
Diezelfde
Pieter Broertjes voerde samen met zijn collega Jan Tromp tussen 2001 en 2004
negen lange gesprekken met prins Bernhard op paleis Soestdijk. Daarbij gingen
zij akkoord met Bernhards eis dat de journalistieke verslaglegging van deze
gesprekken pas na zijn dood openbaar mocht worden gemaakt. Dat deed destijds
bij velen de wenkbrauwen fronsen.
De
Nederlandse journalistiek kent een lange traditie van onderdanigheid. De boven
ons gestelden worden met te veel eerbied bejegend. De Greet Hofmans-affaire
werd in de jaren vijftig door de Nederlandse media in de doofpot gestopt. Over
deze paleisoorlog werd voor het eerst bericht door het Duitse blad Der Spiegel.
Nog in 2004 probeerde premier Balkenende na de moord op Theo van Gogh de journalistiek
de mond te snoeren. Hij verzocht hoofdredacteuren zich low profile op te
stellen. Liever radiostilte dan uitdagende krantenkoppen, memoreert Blokker
in Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek. De bazen
van krantenredacties hielden zich er ditmaal gelukkig niet aan. Journalisten
doen er goed aan hun onafhankelijke geest te koesteren.
Jan
Blokker: Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek.
Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2010.
Jan
Blokker: De kroon en de mestvork – Enige opmerkingen over de pers en
haar vrijheden. Rede uitgesproken op 5 maart 1992 bij de aanvaarding van
het ambt van bijzonder hoogleraar op de Maarten Rooij-leerstoel aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam. Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam 1992.
Mark Deuze: Journalists in the Netherlands – An analysis of the
people, the issues and the (inter-) national environment. Uitgeverij
Aksant, Amsterdam 2002.
Leon de
Wolff: De krant was koning – Publiekgerichte journalistiek en de
toekomst van de media. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2005.