Hoe de sociaaldemocratie in het net van de liberalen verstrikt raakte.
– Democratie – Met haar zucht naar persoonlijke vrijheid werd de culturele revolte van de jaren zestig voor het karretje gespannen van het neoliberale marktdenken. Onder het mom van ‘jezelf kunnen zijn’ kreeg het laissez-faire-kapitalisme alle ruimte. Ondertussen werd de publieke sector ontmanteld. De sociaaldemocratie, die in het naoorlogse Nederland de verzorgingsstaat had helpen opbouwen, deed daar naar hartenlust aan mee. Dat zou haar bezuren.
In maart 1968 werd door studenten in de Parijse buitenwijk Nanterre een universiteitsgebouw bezet. Hun bezetting zetten zij kracht bij met de leus Obtenir tout, tout de suite! Álles wilden zij, en wel meteen. Historicus Piet de Rooy gaf hun veeleisende leus kernachtig weer in de titel van zijn boek over de jaren zestig: Alles! En wel nu!
Als íets typerend voor de jaren zestig is, de tijd van culturele revolte, dan is het de versnelling van allerlei maatschappelijke verschijnselen die eerder waren ingezet. In Nederland ontdeed men zich en masse van het keurslijf van de verzuiling die werd aangestuurd door patriarchale bestuurders (‘regenten’). Wat zich voordeed, muntte journalist Henk Hofland als de dekolonisatie van de burger. Mensen voelden een behoefte aan authenticiteit: zich ontdoen van opgelegde kaders om zichzelf te zijn. De behoefte zelf keuzes te willen maken, leidde tot de overtuiging dat het persoonlijk leven én de maatschappij maakbaar zijn.
Later kreeg die drang naar zelfbeschikking een politieke lading met statements als ‘Baas in eigen buik’ en ‘Het persoonlijke is politiek’. Zich afzettend tegen autoriteiten, zoals overheid en kerk, en tegen de burgerlijke cultuur gingen jongeren de strijd aan met oudere generaties. Hun tegencultuur was van progressieve snit en doordesemde alras het gehele maatschappelijke leven. Er deed zich een cultuuromslag voor. De hang naar zelfexpressie was alomtegenwoordig. Het politieke landschap werd erdoor beïnvloed, ook dat ter rechterzijde. In 1982 luidde de verkiezingsleus van de VVD: “Gewoon jezelf kunnen zijn.” Deze leus van bijna veertig jaar geleden wordt in ere gehouden in het huidige verkiezingsprogramma van de liberalen, maar komt eveneens met enige variatie voor in dat van de Partij van de Arbeid en GroenLinks. De invloed van de culturele revolte van de jaren zestig doet zich tot in onze tijd gelden.
Als conservatieve politici liepen de Britse premier Margaret Thatcher en de Amerikaanse president Ronald Reagan begin jaren tachtig eerder warm voor gemeenschapszin dan voor individualisme, maar ze zetten die laatste opportunistisch in voor hun eigen ideologie over de vrije markt. De markt moest zijn gang kunnen gaan en niet door de overheid worden beteugeld. Thatcher en Reagan werden beïnvloed door het vrijemarktliberalisme van Friedrich Hayek en Milton Friedman van de Chicago School. Dit laissez-faire-kapitalisme zou maatschappelijke misstanden zelf kunnen reguleren, was de bewering. Nutsbedrijven moesten daartoe worden geprivatiseerd, overheidsuitgaven verlaagd, evenals belastingen – dit allemaal om de rol van het bedrijfsleven in de economie optimaal te stimuleren.
Twee zielen in één borst
De sociaaldemocratische PvdA committeerde zich als grootste linkse partij aan het neoliberalisme en dat zou naderhand een fatale vergissing blijken te zijn. Het aantal behaalde zetels bij verkiezingen voor de Tweede Kamer liep terug van 53 zetels in 1977 tot 9 zetels in 2017. Hoe heeft het zover kunnen komen? Aan de hand van een aantal recent verschenen boekpublicaties volg ik het spoor terug.
Zowel over Joop den Uyl als Wim Kok is een biografie uitgekomen. Ze vertegenwoordigen twee zielen in de borst van de Nederlandse sociaaldemocratie, van de jaren zestig tot aan het debacle van de enorme verkiezingsnederlaag in 2017. De biografieën bevestigen het gangbare beeld van de twee sociaaldemocratische leiders.
Biograaf Dik Verkuil portretteert Joop den Uyl, die samen met zijn voorgangers Pieter Jelles Troelstra en Willem Drees tot de Grote Drie van de Nederlandse sociaaldemocratie wordt gerekend, in De gedrevene. De titel is goed gekozen: Den Uyl was gedreven, zeg maar gerust een drammer van jewelste. Vriendelijker gezegd: een bevlogen politicus.
Van 1967 tot 1986 was Joop den Uyl politiek leider van de PvdA. Rode draad in zijn politieke loopbaan was zijn overtuiging dat economische groei eerder ten goede moest komen aan de publieke sector dan aan de particuliere welvaart. Van 1973 tot 1977 leidde hij het enige linkse kabinet dat Nederland rijk is geweest. En dan was het niet eens volledig links, omdat een aantal progressieve confessionelen in het kabinet zitting nam om een meerderheid in de Tweede Kamer te bewerkstelligen. Rood met een witte rand. VVD’er Hans Wiegel noemde Den Uyl gekscherend Sinterklaas en daar zit wel een kern van waarheid in. De doctorandus uit Buitenveldert was als overtuigd Keynesiaan de mening toegedaan dat overheidsuitgaven stimulerend waren voor economische groei, en daar was hij kwistig mee; de aardgasbaten stonden hem dit toe.
Joop den Uyl was een geslepen machtspoliticus, want toen de intellectuele middenklasse bij monde van Nieuw Links zich nadrukkelijk ging roeren in zijn partij en zich tegen hem keerde, wist hij hun aanvallen listig te pareren. Zelfs toen zij de overhand in het partijbestuur kregen. Nieuw Linksers als André van der Louw, Marcel van Dam en Han Lammers speelde hij tegenover elkaar uit en intimideerde hij met zijn brede kennis. Beïnvloed door de progressieve protestbewegingen in de jaren zestig stelde Nieuw Links het pamflet Tien over Rood op, waarin allerlei radicale standpunten geformuleerd stonden.
Den Uyl wist Nieuw Links te paiseren, maar de partij kreeg er wel een linkser profiel door. Op het verkiezingsaffiche uit 1972 stonden hij en Van der Louw, de partijleider en de voorzitter van het partijbestuur, gebroederlijk naast elkaar. Vermakelijk was dat ze een opvallende gelijkenis vertoonden met Lenin en Stalin. Dat ontlokte Den Uyl de kreet: “Wie is die Raspoetin naast mij?”
Tot maar liefst zes keer werd Joop den Uyl verkozen tot partijleider. In 1977 wist hij bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer 53 zetels voor zijn partij in de wacht te slepen; een record dat naderhand niet meer is geëvenaard. In 1986 evenaarde hij dat aantal bijna met 52 zetels. Het kabinet-Den Uyl was achteraf gezien geen succes; voorgenomen maatschappelijke hervormingen verzandden in het zicht van de haven. Het teruglopende economische klimaat door toedoen van de oliecrisis in 1973 was een spaak in het wiel. Vervolgens kwam het tweede kabinet-Den Uyl er in 1977 niet, omdat het partijbestuur het conceptprogramma te weinig links vond. Den Uyl stond met zijn 53 behaalde zetels met lege handen.
Joop den Uyl spreekt tot op de dag van vandaag bij velen, zelfs bij zijn tegenstanders, tot de verbeelding. Als rechtgeaard calvinist, als ‘dominee van het socialistische woord’, wist hij als bevlogen redenaar het verlangen naar een betere wereld te verwoorden. Den Uyl verbond zich aan jongeren en ouderen, hoogopgeleiden en laagopgeleiden. Biograaf Verkuil: “Hij was de laatste PvdA-leider die groot vertrouwen wekte bij de intellectuele bovenlaag én bij de arbeidersaanhang.” De gedrevene zei daar zelf over dat hij de boel bij elkaar hield.
Neoliberalisme
In 1986 werd Wim Kok door Joop den Uyl als zijn opvolger aangewezen. Kok had zijn sporen verdiend in het vakbondswerk. Onder zijn leiding kwam de FNV, de ontzuilde eenheidsvakcentrale, tot stand. Als minister van Financiën trad hij toe tot het derde kabinet van CDA’er Ruud Lubbers. Hij combineerde die functie met die van vicepremier en fractievoorzitter van zijn partij. Een helse klus. In 1994, na de terugval van het CDA bij de Tweede Kamerverkiezingen, vormde PvdA-leider Kok met de VVD een paars kabinet; op dat moment een unicum in de politieke geschiedenis van ons land. In 1998 kwam er zelfs een tweede paars kabinet onder leiding van Kok.
Koks publieke leven tot aan de komst van zijn eerste kabinet wordt door Marnix Krop beschreven in zijn biografie Wim Kok – Een leven op eigen kracht. Dit eerste deel heeft als ondertitel meegekregen Voor zijn mensen, 1938-1994. Het tweede deel, dat in voorbereiding is, beslaat de periode 1994 tot aan de dood van Kok in 2018.
Op het eerste gezicht was het een goede zet van Den Uyl om Wim Kok als zijn opvolger aan te wijzen. Voor de sociaaldemocratie was het van belang om de banden met de vakbond te blijven koesteren. Van ouds waren die twee innig met elkaar verbonden om sociale doelstellingen te verwezenlijken. In 1982 sprong Kok over zijn schaduw heen en sloot hij vanuit het FNV een historisch akkoord met werkgeversvoorzitter Chris van Veen. De werkeloosheid in het land was torenhoog en Kok was bereid tot loonmatiging in ruil voor herverdeling van werk (i.c. arbeidsduurverkorting), deeltijdwerk en bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Hij kreeg hiervoor binnen het FNV de handen op elkaar. Het leidde ertoe dat het pas benoemde kabinet Lubbers-I afzag van een loonmaatregel.
De PvdA was bij Koks aantreden in zichzelf gekeerd en zijn eerste actie als fractievoorzitter was de luiken open te gooien. Daardoor werd de partij in de ogen van rechtse partijen als CDA en VVD salonfähig voor regeringsdeelname.
Als minister van Financiën in het kabinet Lubbers-III, dat vlak na de val van de Berlijnse Muur van start ging, baarde Kok opnieuw opzien. Hij hield in september 1991 een rede voor een buitengewoon congres van de PvdA, waarin hij aangaf de toegang tot de WAO, de wet die werknemers een uitkering toekent bij arbeidsongeschiktheid, te willen beperken. Hij kreeg daarvoor binnen zijn partij het groene licht. En daar was alleszins reden voor. Werkgevers sluisden hun overtollig personeel naar de WAO, die op zeker moment piekte met 800 duizend gevallen. Er werd massaal misbruik gemaakt van deze arbeidsongeschiktheidsregeling. Koks strengere aanpak van de WAO had als gevolg dat duizenden PvdA-leden hun lidmaatschap opzegden. Volgens biograaf Krop droeg de WAO-crisis zelfs bij aan een structurele omslag in de electorale positie van de sociaaldemocratische partij. De afnemende steun tekende zich op lange termijn af als een onmiskenbaar neerwaartse lijn.
Wat leren we uit beide biografieën? Zowel Den Uyl als Kok heeft een stempel gedrukt op de naoorlogse sociaaldemocratie in ons land. Den Uyl was een bevlogen politicus en een charismatisch leider. Hij liet zich kennen als een drammer, omdat hij tot in zijn nadagen bleef hameren op het aambeeld van Keynesiaanse politiek. Overheidsuitgaven bleven voor hem bij uitstek het middel vormen om de sociale ongelijkheid in de maatschappij te bestrijden. Als intellectueel spreidde Den Uyl een visie ten toon die kernachtig luidde: spreiding van kennis, macht en inkomen. Daardoor wist hij een belangrijk deel van het electoraat van de arbeidersklasse vast te houden.
Kok was geen uitgesproken leider. Hij zat het liefst aan tafel met de tegenpartij te polderen in plaats van te polariseren. In feite is hij altijd een vakbondsman gebleven, geen machtspoliticus geworden. Hij was in zijn hart geen echte PvdA-man; hij koos voor het leiderschap uit loyaliteit aan Den Uyl. Kok was als rationalist een pragmaticus, die zich druk maakte om de koopkrachtplaatjes van zijn aanhang. Vandaar dat het eerste deel van Marnix Krops biografie Voor zijn mensen luidt. Zijn credo: werk, werk, werk. Dé manieren om daarvoor te zorgen waren volgens hem industriële vernieuwing en het terugdringen van de overheidsschuld. Het belangrijkste verschil tussen de twee PvdA-voormannen tekent zich af op het punt van het neoliberalisme. Dat kwam in de loop van de jaren tachtig op en zou dankzij de val van de Muur in 1989 en de ondergang van het communisme in 1991 over de hele wereld in zwang raken. Het geperverteerde socialisme in de Sovjet-Unie was geen voorbeeld voor sociaaldemocratische partijen in het Westen, maar toch viel een verwant wereldbeeld in scherven: dat van de planeconomie, waarbij de overheid aan het toetsenbord zit van de maakbare samenleving.
Ontvoogde burger
Dat hadden we nooit moeten doen is het boek van Duco Hellema en Margriet van Lith over de PvdA en de neoliberale revolutie van de jaren negentig. De titel refereert aan een uitspraak van Margreeth de Boer, PvdA-minister in het eerste paarse kabinet, terwijl zij terugkijkt op het stringente privatiseringsbeleid van destijds. Post en telecom, de energiesector en het openbaar vervoer werden in de uitverkoop gedaan. De uitvoering van de sociale verzekeringen werd geprivatiseerd. Daarnaast werd er drastisch bezuinigd. Het mes ging in onderwijs en gezondheidszorg. De WAO, de Ziektewet en de Bijstandswet werden verder aangescherpt. Het zijn maatregelen die zijn doorgevoerd door de twee kabinetten-Kok, waarin de PvdA samen met coalitiepartner VVD regeerde. De PvdA werd, aldus oud-Nieuw-Linkser Wim Meijer in Dat hadden we nooit moeten doen, een soort VVD-light.
Het kabinet Lubbers-III begon al met het afstoten, verzelfstandigen en privatiseren van overheidstaken en -instellingen, maar het aansluitende kabinet Kok-I had marktwerking helemaal hoog in het vaandel staan. Hoe kwam dat zo? Aan de oprechte intentie schortte het niet, omdat Kok en de andere sociaaldemocraten in zijn kabinet dachten dat verregaande marktwerking de economische groei zou bevorderen, waardoor er meer werkgelegenheid zou worden gecreëerd. Als de markt het werk deed, zou dat efficiënter en kostenbesparend zijn, was de veronderstelling. Ook de overheid kon in deze optiek als bedrijf functioneren: de BV Nederland, met uitsluitend financiële – dus gedepolitiseerde – targets. Snoeiharde bezuinigingsmaatregelen moesten de landsbegroting op orde brengen. Premier Wim Kok pleitte daarnaast voor een terughoudende overheid, wat haaks stond op de opvatting van zijn voorganger Joop den Uyl. Die zag staatsinterventie immers als middel om het economisch leven te stimuleren, met als doel de welvaart gelijkelijk onder de bevolking te verdelen.
Wim Kok stond in zijn opvattingen niet alleen. Al in 1987, een jaar nadat hij Den Uyl als partijleider was opgevolgd, verscheen het interne rapport Schuivende panelen waarin traditionele opvattingen over sociaaleconomische sturing en herverdeling werden gerelativeerd. Een ander intern rapport, Bewogen beweging, uit 1988 wees eveneens in die richting. Daarin werd gesteld dat de centrale overheid moest worden afgeslankt. Maar het wees daarnaast op de individualisering van de samenleving. Dat kreeg een vervolg in het interne rapport Een partij om te kiezen uit 1991, waarin werd gesproken over de burger die steeds mondiger en kritischer wordt. De geïndividualiseerde burger zou geen behoefte meer hebben aan een bevoogdende overheid, die allerlei regels en beperkingen oplegde.
In de ontvoogde burger klinkt Henk Hoflands dekolonisatie van de burger in de jaren zestig door, die zich van zijn ketenen heeft bevrijd.
“De Partij van de Arbeid diende voortaan bij te dragen aan de verdere ontplooiing van de geïndividualiseerde burger-consument”, aldus Hellema en Van Lith. Het idee van het autonome, vrije individu van de jaren zestig sijpelde door in de neoliberale opvatting over de burger als klant, cliënt en consument.
We moeten de dwaling van de sociaaldemocratische partij gedurende de jaren tachtig en negentig in de toenmalige context bezien. Internationaal zocht de sociaaldemocratie een tussenweg tussen de liberale markteconomie en de verzorgingsstaat: de Derde Weg (New Labour, Die Neue Mitte). Wat meespeelde was dat in een aantal landen de macht in handen kwam van sociaaldemocratische of aan haar verwante partijen: in 1992 Bill Clinton in de Verenigde Staten, in 1997 Tony Blair in Groot-Brittannië, en in 1998 Gerhard Schröder in Duitsland. Zij zworen bij marktwerking en deregulering.
Bovendien was er een opgelegd kader. De Europese Gemeenschap, de voorloper van de Europese Unie, bereidde in de jaren tachtig een volledig geliberaliseerde interne markt voor. In 1992 werd dat met het Verdrag van Maastricht bezegeld. Als minister van Financiën in het derde kabinet van Lubbers heeft Kok daar sterk de hand in gehad, vooral op het punt van het opstellen van restrictieve monetaire regels.
Laten we verder niet vergeten dat in de jaren tachtig de economie in ons land er slecht voorstond. De werkloosheidcijfers waren hoog en dat kwam doordat de industriële economie plaats ging maken voor een diensteneconomie. Scheepswerven, machine- en textielfabrieken gingen ten onder. Van CDA’er Ruud Lubbers is bekend dat hij in zijn drie kabinetten een streng bezuinigingsbeleid doorvoerde. Zijn minister van Financiën Wim Kok deed daar in het derde kabinet-Lubbers ijverig aan mee. En daarna in zijn eigen twee paarse kabinetten. Kok was niettemin zeer begaan met de werkende klasse, waaruit hijzelf voortkwam. Toen hij door de WAO-ingreep in 1991 onder druk kwam te staan, ging hem dat niet in de koude kleren zitten. Thuis gezeten aan de keukentafel vertelde hij, vechtend tegen zijn tranen, aan zijn vrouw Rita dat hij de handdoek in de ring wilde gooien. Zij wist hem hiervan af te zien. Dat weerhield Kok er in zijn Den Uyl-lezing uit 1995 niet van hevig de ideologische veren op te schudden, door te poneren dat de fundamentele tegenstelling tussen arbeid en kapitaal tot het verleden behoorde.
Naar de bliksem
Achteraf bezien was het niet zo’n goed idee van Den Uyl om iemand van buiten de politiek, al behoorde die tot de vakbond, als zijn opvolger aan te wijzen. Kok had geen visie op de samenleving; piketpaaltjes in de richting van een rechtvaardiger samenleving ontbraken. Het ging hem om het creëren van werkgelegenheid, en dat binnen het frame van het vrijemarktliberalisme.
Een gelukkige hand in de keuze van partijleiders had de PvdA nadien evenmin.
Wouter Bos, de ‘prins van Paars’, was tot 2010 een aanhanger van de Derde Weg. In het vierde bezuinigingskabinet van christendemocraat Jan Peter Balkenende was hij vicepremier en minister van Financiën. In 2012 werd hij formateur van het tweede kabinet van Mark Rutte. Dat was tevens het derde paarse kabinet, omdat de PvdA wederom een coalitie aanging met de VVD. Op dat moment was Diederik Samson politiek leider. Een groot aantal bezuinigingsmaatregelen werd door Rutte-II in grote vaart doorgevoerd, zoals de ingreep in de sociale werkvoorziening, de versnelde verhoging van de WAO-leeftijd, de ontslagen in de thuiszorg, de invoering van het leenstelsel, pensioenen die al vele jaren niet geïndexeerd waren, en de huurverhogingen. Toen kwam voor de PvdA de afrekening bij de verkiezingen op Zwarte Woensdag 15 maart 2017. De partij viel terug van 38 naar 9 zetels. Laagopgeleide kiezers weken uit naar de SP en de PVV, hoogopgeleide kiezers kozen voor GroenLinks en D66, migranten namen door het halfslachtige minderhedenbeleid van de PvdA hun toevlucht tot Denk, en ouderen gaven de voorkeur aan 50Plus. Kiezers herkenden zich niet langer in de PvdA. Ze voelden zich in de steek gelaten.
In De neergang van de PvdA interviewt Wilco Boom prominente sociaaldemocraten over de teloorgang van de partij. Welke verklaringen worden door hen aangereikt? Partijideoloog René Cuperus slaat de spijker op zijn kop: “De PvdA is haar achterban kwijtgeraakt door economisch te liberaal te zijn én door cultureel te liberaal te zijn. Vooral die combinatie is fataal.” Wanneer hem wordt gevraagd op welk moment de aftakeling van de sociaaldemocratie is begonnen, antwoordt hij: “Eigenlijk met de komst van Nieuw Links, waarmee een cultuur van progressieve vrijgestelden de partij overnam die al weinig meer te maken had met de klassieke arbeiderspartij en nieuwe opvattingen introduceerde over gay rights, ontwikkelingssamenwerking, erkenning van de DDR, kernwapens.”
De verbinding van de arbeiders en de middenklasse werd doorgesneden. Cuperus zegt het recht voor zijn raap: “De love affair tussen hoog en laag is totaal naar de bliksem.” De PvdA werd een partij geleid door Haagse professionals, afkomstig uit de intellectuele middenklasse. De aanhang bestaat tegenwoordig hoofdzakelijk uit oudere hoogopgeleiden.
Het is opvallend dat sociaaldemocraten die verantwoordelijk waren voor het technocratische bezuinigingsbeleid van het kabinet Rutte-II niet tot inkeer kwamen. Formateur Wouter Bos, partijleider Diederik Samson en minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem staan tot op de dag van vandaag achter het beleid van dit kabinet. Dat beleid was ongetwijfeld in hun ogen doelmatig, maar rechtvaardig kunnen we het achteraf beslist niet noemen. De economische ongelijkheid tussen arm en rijk nam onevenredig toe. Het bedrijfsleven werd uit de wind gehouden en winsten vielen aandeelhouders ten deel, niet de samenleving als geheel.
Zoals Wim Kok niet gevormd werd door de politiek, zo geldt dat voor Bos en Samson. Bos, the new kid on the block die als eerste partijvoorzitter werd verkozen in plaats van aangewezen door zijn voorganger, bekleedde eerder diverse advies- en managementfuncties bij Shell. Diederik Samson was activist en campagneleider van Greenpeace. Job Cohen ten slotte, die na Wouter Bos als partijleider mislukte, blonk vooral uit als wetenschapper en bestuurder.
Collectief burgerschap
Het is niet fair om uitsluitend deze opeenvolgende partijleiders de schuld te geven van de aftakeling van de sociaaldemocratie. Binnen de partij kregen zij voor hun neoliberale aanpak van maatschappelijke problemen de handen van het partijkader op elkaar. In de bundel Zeventig jaar Partij van de Arbeid doet politicoloog Steven B. Wolinetz verslag van een vergelijkend onderzoek naar de wijze waarop de sociaaldemocratische partijen van het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Zweden hebben gereageerd op het proces van internationalisering van de economie, de globalisering, in de jaren negentig. Hoewel de omstandigheden waarin zij opereerden van elkaar verschilden, namen alle zes partijen forse bezuinigingen voor hun rekening en zagen zij zich genoodzaakt maatregelen door te voeren die op z’n minst een deel van hun achterban afwees. Monetaire doelstellingen voerden de boventoon: de focus lag op het terugdringen van de staatsschuld en het begrotingstekort, het sluitend maken van de begroting en het laag houden van de belastingen voor het bedrijfsleven met het oog op de concurrentiepositie.
Lodewijk Asscher, de huidige PvdA-partijleider lijkt uit ander hout te zijn gesneden dan zijn voorgangers. Voordat hij de overstap naar de Haagse politiek maakte, was hij als wethouder in Amsterdam al gepokt en gemazeld in de politiek. Maar is Asscher geloofwaardig? In het kabinet Rutte-II was hij als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor aardig wat bezuinigingsoperaties. Voormalig PvdA-wethouder Adri Duivesteijn geeft Asscher in De neergang van de PvdA toch de credits. Hij is authentiek, verklaart Duivesteijn. Authentiek, zo’n typisch jaren-zestigwoord waarin doorklinkt dat het belangrijk is om jezelf te zijn. Iemand met authenticiteit vertelt het eerlijke verhaal.
In het persoonlijk getinte Opstaan in het Lloyd Hotel vraagt Lodewijk Asscher zich af: “Hoe winnen we het gevecht tegen het kapitaal, en met name tegen de radicale vermarkting van de afgelopen tientallen jaren?” En hij verzucht: “Wat zou het fijn zijn als we veel meer aandacht hebben voor al die waarden die niet in cijfers en euro’s zijn uit te drukken.” Wat hij in Opstaan in het Lloyd Hotel te berde brengt is, zo beklemtoont Asscher, geen blauwdruk voor een verkiezingsprogramma. Toch zien we veel ingrediënten terug in het huidige conceptverkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid.
Daarin staat te lezen dat het individu niet langer de oplossing is. Gepleit wordt voor saamhorigheid in plaats van ieder voor zich en er wordt afstand genomen van het verheerlijken van het ‘onbegrensde’ individu. Collectief burgerschap wordt gestimuleerd. In het nawoord van het verkiezingsprogramma: “Echte vooruitgang is mogelijk als we ons niet laten reduceren tot een economie van individuen maar weer uitgaan van de kracht van het collectief. Samen kunnen we weer grip krijgen op ons leven en onze toekomst. Kunnen we zorgen voor een eerlijke spreiding van kennis, macht en inkomen. En samen kunnen we nieuwe zekerheden creëren door de publieke sector in ere te herstellen en terug te veroveren op de markt.”
Vóór een sterke overheid en vóór een breuk met het dogma van privatiseren. Hier wordt duidelijk afstand genomen van de rationele ingenieurspolitiek van Samson en Dijsselbloem (beiden studeerden af als ingenieur).
In het PvdA-verkiezingsprogramma worden vier waarden hooggehouden: bestaanszekerheid, solidariteit (i.c. het verbinden van groepen), duurzaamheid, vrijheid en gelijkwaardigheid. Met name vrijheid is in dit rijtje veelzeggend. Vastgehouden wordt namelijk aan het individualistische credo ‘Jezelf mogen zijn’. Maar dat is niet het hele verhaal. Tegelijkertijd wordt gekozen voor een “inclusieve samenleving waarin we omkijken naar elkaar”. In een inclusieve samenleving is de participatie van iedereen belangrijk; iedereen doet mee en speelt haar of zijn rol. Al die individuen bij elkaar vormen een grote verzameling. Ook al zijn hun onderlinge contacten gebaseerd op wederkerigheid, ieder individu blijft autonoom.
Gamechanger
De vijfde waarde uit het verkiezingsprogramma is gelijkwaardigheid. Iedereen moet dezelfde kans hebben op goed werk, een fijn huis, liefdevolle zorg en het beste onderwijs. Zelfs als die gelijkwaardigheid daadwerkelijk in de praktijk zou bestaan, is het de vraag of elke burger in staat is om kansen te verzilveren. In De tirannie van verdienste voert Michael J. Sandel aan dat het dominante meritocratisch ideaal veel gewicht toekent aan de individuele verantwoordelijkheid. Het heeft daardoor een ondermijnende uitwerking op de gemeenschapszin. Het is ieder voor zich, waarbij degene met goede papieren (diploma’s) het meest succesvol is. Hoe ver je het schopt in je maatschappelijke carrière zou een kwestie van verdienste zijn. Voor iedereen die over het nodige doorzettingsvermogen beschikt is het leven maakbaar (geboren voor een dubbeltje, maar later miljonair geworden). Sandel weerspreekt dat. De ene mens is intelligenter dan de andere, en dat is een gave die je wel dan niet bij geboorte meekrijgt. Bovendien hebben mensen uit welgestelde milieus vaak een kruiwagen (financiële ondersteuning, bijles, enz.).
Er is in de maatschappij een kloof ontstaan tussen laag- en hoogopgeleiden. Sandel pleit ervoor ons niet langer te fixeren op de waarde van diploma’s. Wat ieders bijdrage aan het algemeen welzijn is, zou het uitgangspunt moeten zijn. Dan zie je dat laagopgeleiden als conciërges in gebouwen en handhavers op straat een waardevolle maatschappelijke bijdrage leveren; iets dat nu te weinig wordt erkend, waarvoor onvoldoende waardering bestaat, en uitgesproken slecht wordt betaald.
De coronapandemie kan een gamechanger zijn. In tegenstelling tot de miljardenbezuinigingen die door opeenvolgende regeringen de laatste vier decennia zijn gerealiseerd, trekt het huidige kabinet Rutte-III royaal de portemonnee. Om het bedrijfsleven en werknemers te ondersteunen tijdens achtereenvolgens de intelligente en de gedeeltelijke lockdown is er meer dan tachtig miljard euro gereserveerd; en de kans dat op korte termijn de honderd miljard wordt aangetikt is niet denkbeeldig. Dit zijn duizelingwekkende bedragen die kortgeleden niet voor mogelijk werden gehouden. Ondertussen beweert minister van Financiën Wopke Hoekstra dat de overheid deze schuldenberg wel kan lijden. Het hardvochtige bezuinigingsbeleid van Rutte-II, waaraan de PvdA een belangrijke bijdrage leverde, staat hiermee in schril contrast. Van links tot rechts meten politieke partijen de overheid nu een belangrijke rol toe. De nachtwakersstaat ligt ver achter ons. Premier Mark Rutte kwam met een opzienbarende verklaring: “We zijn natuurlijk een land dat in de kern diep-socialistisch is.” Nu moeten we zo’n uitspraak van een VVD’er ongetwijfeld met een korreltje zout nemen, maar Rutte onderkent hiermee wel dat de overheid een cruciale taak heeft in een markteconomie. En hij lijkt enige afstand te nemen van de ideologie van het individualisme gezien zijn uitlating in een recente voordracht: “De coronacrisis leert ons dat het leven, als het erop aankomt, niet draait om meer, meer, meer. En al helemaal niet om ik, ik, ik, maar samen, om verantwoordelijkheid en om aandacht voor de mensen om je heen.”
‘They are us’
De solidariteitsgedachte vormt de kern van de sociaaldemocratie, dat wil zeggen de saamhorigheid tussen de arbeidersklasse en de middenklasse. Die solidariteit kan zijn beslag vinden door een progressieve politiek ten aanzien van inkomsten- en vermogensbelasting voor particulieren, benevens vennootschapsbelasting voor bedrijven en dividendbelasting voor aandeelhouders. Alleen zo kan de kloof tussen lage en hoge inkomens worden verminderd.
Sommigen beweren dat de solidariteitsgedachte niet meer van deze tijd is, omdat velen uit de arbeidersklasse door sociale stijging nu behoren tot de middenklasse. De sociaaldemocratisering van de samenleving zou zijn voltooiing hebben bereikt. De traditionele arbeidersklasse is inderdaad door de overgang van een industriële naar een diensteneconomie geslonken. Ook de samenstelling van de arbeidersklasse is veranderd. Net als voorheen behoren handarbeiders met een lage opleiding ertoe, maar deze groep wordt aangevuld door veel personen met een migratieachtergrond en een groeiend aantal arbeidsmigranten. Aan de onderkant van de maatschappij leiden zij vaak een economisch en sociaal miezerig bestaan. Het gaat in de eerste plaats om de solidariteit met hen.
De Nieuw-Zeelandse Labour-leider Jacinda Ardern liet zien hoe dat kan. Na een terroristische aanslag op twee moskeeën in haar land zei ze over de moslimgemeenschap: “They are us.” Zo’n uitspraak werkt verbindend. Ook Joe Biden, de president-elect van de Verenigde Staten probeert een eenheidsgevoel in zijn zeer verdeelde land te scheppen: “We are all Americans.” Waarom zou de PvdA geen nieuwe bruggen kunnen slaan? Een van de redenen waarom de arbeidersaanhang de partij in het verleden in de steek liet, was omdat deze de overheersende identiteitspolitiek (feminisme, homo-emancipatie, enz.) als té liberaal ervoer. Een liberale cultuur wordt inmiddels in brede kringen geaccepteerd. Uitzondering daarop vormen nogal wat burgers met een niet-westerse achtergrond. In het nieuwste verkiezingsprogramma van de PvdA bestaat echter een goed doordacht evenwicht tussen sociaaleconomische en immateriële onderwerpen.
De PvdA is momenteel de kleinste van de drie linkse partijen en het lijkt er niet op, kijkend naar de tussentijdse peilingen, dat het huidige aantal van negen zetels bij de komende Tweede Kamerverkiezingen een hoge vlucht zal nemen. Het is niet anders. Het is goed dat de partij weer met een programma komt dat linkser is dan voorheen. En het is goed als de PvdA samenwerking zoekt met de andere twee linkse partijen, en wie weet met de Partij voor de Dieren. Niet om te fuseren, want daartoe zijn de bloedgroepen op dit moment niet bereid. Maar om allianties aan te gaan; met als doel een vuist te maken, politieke druk uit te oefenen. Lodewijk Asscher heeft van het verleden geleerd en stelt in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2021 dat de PvdA uitsluitend regeringsverantwoordelijkheid neemt als er ten minste een tweede linkse partij – GroenLinks of SP – deel uitmaakt van een te vormen coalitie. Asscher wil niet weer in het net van de liberalen verstrikt raken.
Hoopgevend is dat in Europees verband het perspectief voor de sociaaldemocratie gunstiger lijkt. In Denemarken, Portugal en Spanje voeren sociaaldemocratische partijen momenteel een links regeringsbeleid. En binnen het Europese Parlement is de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten, afkomstig uit 25 lidstaten, nog altijd de op een na grootste fractie. Een recent sociaaldemocratisch succes aan de andere kant van de wereldbol betreft Nieuw-Zeeland. Daar boekte de Labour Party een reuzeoverwinning, 49 procent van de stemmen werd behaald, waardoor de partij een volgende termijn kan ingaan.
Kortom, de sociaaldemocratie is heus niet ten dode opgeschreven. Maar het is wel opletten geblazen. Ed van Thijn, PvdA-fractievoorzitter tijdens het centrumlinkse kabinet-Den Uyl, tekende aan het doodsbed van Joop den Uyl het volgende op. De stervende Den Uyl was zeer verzwakt, maar wist het volgende uit te brengen: “Ik wil nog één ding zeggen. De solidariteit. Verdedig de solidariteit. Die is in gevaar.”
Jelle Jeensma (publicist)
– – – – – – – – – – – – – – – – –
Piet de Rooy: Alles! En wel nu! Een geschiedenis van de jaren zestig. Uitgeverij Wereldbibliotheek. Amsterdam 2020.
Duco Hellema en Margriet van Lith: Dat hadden we nooit moeten doen. De PvdA en de neoliberale revolutie van de jaren negentig. Uitgeverij Prometheus. Amsterdam 2020.
Michael J. Sandel: De tirannie van verdienste. Over de toekomst van de democratie (oorspronkelijke titel: The Tyranny of Merit). Uitgeverij Ten Have. Utrecht 2020.
Dik Verkuil: De gedrevene. Joop den Uyl 1919-1987. Uitgeverij Nieuw Amsterdam. Amsterdam 2019.
Marnix Krop: Wim Kok. Een leven op eigen kracht. Deel 1. Voor zijn mensen, 1938-1994. Uitgeverij Prometheus. Amsterdam 2019.
Lodewijk Asscher: Opstaan in het Lloyd Hotel. Uitgeverij Podium. Amsterdam 2019.
Wilco Boom: De neergang van de PvdA. Prominente sociaal-democraten over de crisis en de weg omhoog. Uitgeverij Nieuw Amsterdam. Amsterdam 2017.
Zeventig jaar Partij van de Arbeid. Onder redactie van Frans Becker en Gerrit Voerman. Uitgeverij Boom. Amsterdam 2016.