Dirk de Hoog De eer om het basisinkomen weer vol op in de schijnwerpers te…
Basisinkomen te rechts én te links
Paul Teule
Het basisinkomen zit weer in de lift, dankzij het werk van de Vereniging Basisinkomen, jonge denkers als Rutger Bregman en tv-programma’s zoals Tegenlicht in Nederland en Panorama in België. Maar ook dankzij honderden ´gewone´ burgers die zich in debatcentra en op websites als Sargasso.nl in de discussie mengen.
De kans is aanzienlijk dat het dit keer niet bij discussiëren blijft, want er klinken steeds meer stemmen uit linkse en rechtse hoek om tot een ‘positieve’ uitruil te komen: het basisinkomen in ruil voor een vlaktaks en een streep door alle toeslagen. Het zou de moeder aller sociale zekerheidshervormingen zijn, waarbij, zo lijkt het, bijna iedereen zou winnen.
Toch denk ik dat links hierbij verliest. Een dergelijke uitruil – maar eigenlijk het basisinkomen per se – maakt het belangrijkste instrumentarium van links, de overheid, tot een onverschillig en bot instrument. En daarbij wordt met het basisinkomen een nieuw ‘mensenrecht’ in het leven geroepen dat zowel hele idee als de bescherming van onze gewone mensenrechten geweld aan doet. Je zou kunnen zeggen dat het basisinkomen én te rechts is, omdat het de overheid ontmantelt, én te links, omdat het diezelfde overheid, die de mensenrechten moet bewaken, overvraagt.
Het basisinkomen als ‘silver bullet’
Toegegeven, een basisinkomen brengt vele, vele voordelen met zich mee. Geef elk individu elke maand een onvoorwaardelijk geldbedrag waarvan hij of zij (net) rond kan komen, en bijna alles en iedereen gaat erop vooruit. Als individu heb je in één klap de bestaanszekerheid en, dus, de vrijheid om zelf je leven in te richten met werk, onderwijs, ondernemen, zorg, vrijwilligerswerk of wat dan ook. Het leven wordt niet alleen leuker, relaxter en interessanter, zoals Dirk de Hoog in Waterstof van vorige maand al schreef, maar ook waardiger: werken gaat weer lonen (geen armoedeval), niemand wordt meer gedwongen om vies, laagbetaald werk te doen en als je waardevol, maar onbetaald werk doet, is het basisinkomen toch een impliciete vorm van erkenning. En niemand hoeft zich meer de kleine en grote bureaucratische vernederingen van de sociale dienst te laten welgevallen.
Voor de samenleving als geheel lijkt het basisinkomen ook een panacee: het is goed tegen inkomensongelijkheid en werkloosheid (door herverdeling inkomen en de toename van parttime banen), maar ook tegen criminaliteit (minder fraude en diefstal), tegen de stijgende zorgkosten (minder stress, meer mantelzorg). En het helpt de kloof tussen burger en bestuur te overbruggen omdat de overheid overzichtelijker wordt en de burger meer tijd heeft om politiek actief te zijn. Het basisinkomen lijkt dus een ‘silver bullet’.
Betaalbaar en activerend
En dan zijn de twee meest gehoorde tegenargumenten – dat het onbetaalbaar zou zijn en dat mensen er lui van zouden worden – ook nog eens redelijk goed onderuit te halen. Over de betaalbaarheid: een basisinkomen zal, afhankelijk van de hoogte, ergens tussen de 100 en 200 miljard euro ‘kosten’. (Het zijn niet echt kosten, omdat het in feite om een doorgeefoperatie gaat). Een groot deel hiervan zou dus weg te strepen zijn tegen de santenkraam aan uitkeringen en toeslagen die we nu hebben, van bijstand, AOW, WW en ziektewet tot kinderbijslag en zorgtoeslag, maar denk ook aan de studiebeurs en kunstsubsidies. Wat overblijft aan herverdeling moet door diegenen die er financieel op achteruitgaan opgebracht worden en dus ook gegund aan diegene die ervan profiteren, zodat er niet al te grote gedragseffecten ontstaan en er ook daadwerkelijk nog wat te herverdelen valt.
En daar komt de veronderstelde luiheid om de hoek kijken. Het basisinkomen zal alleen blijvend worden gefinancierd als er niet teveel misbruik van wordt gemaakt. En dat lijkt dus niet zo te zijn. Buitenlandse experimenten met (varianten van) het basisinkomen – Rutger Bregman bespreekt er een aantal in zijn boek Gratis geld – suggereren dat mensen juist geactiveerd worden. Mensen werken misschien net iets minder, maar ze beginnen bijvoorbeeld wel een eigen bedrijf, volgen een opleiding of steken meer tijd in opvoeding. Over het algemeen doen mensen vrij nuttige dingen met ‘gratis geld’, en belangrijk: ze doen de dingen die de overheid veel geld uitspaart.
De verleiding van een kleine overheid in combinatie met een vrijer individu dat meer initiatief kan nemen voor zichzelf en zijn omgeving, maakt dat politiek rechts overgehaald kan worden om samen met links het basisinkomen te realiseren. Maar dat zal, naast de afschaffing van toeslagen, waarschijnlijk ook gepaard moeten gaan met een vlaktaks – zo’n beetje het basisinkomen van rechts, gezien de vele flirts van het CDA, de VVD de SGP en zelfs de PVV.
Het ‘Bas Jacobs-argument’
De reden waarom links een dergelijke uitruil, maar eigenlijk ook het basisinkomen op zichzelf moet afwijzen, begint bij wat ik gemakshalve het ‘Bas Jacobs-argument’ noem. Bas Jabobs verzet zich al jaren tegen het basisinkomen (en, om grofweg dezelfde reden, tegen de vlaktaks) omdat de overheid daarmee haar eigen instrumentarium bot maakt en dus minder goed, of minder goedkoop, haar doelen kan realiseren. Omdat een basisinkomen onvoorwaardelijk is kan de overheid namelijk geen onderscheid meer maken tussen groepen die wel en niet ondersteund moeten worden. Dat betekent dat er óf meer belasting geheven moet worden om de rechtvaardigheid van vandaag te bereiken óf dat het basisinkomen lager moet komen te liggen dan het huidige uitkeringsniveau, als je de economie niet extra wil verstoren met een nieuwe belastingverhoging. Hoe dan ook: de afruil tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid verslechtert ten opzichte van wat we nu hebben.
Achter Jacobs’ argument zit in feite niets minder dan een herwaardering van de overheid. Via de overheid realiseren we bepaalde doelen en daarvoor moet de overheid verschillig zijn. Als wij als samenleving via de overheid mensen in hun inkomen willen ondersteunen die dat nodig hebben, dan kun je dat nu eenmaal het beste doen met een progressief belastingstelsel en toeslagen. Dat betekent dan wel dat je een bureaucratie moet optuigen en dat wij burgers ook informatie moeten aanleveren op basis waarvan ambtenaren kunnen beoordelen of wij tot de juiste doelgroep behoren. Het betekent ook dat een uitkeringsgerechtigde die wel kan werken maar niet wil solliciteren niet altijd even hartelijk wordt behandeld, en dat een ambtenaar soms de tandenborstels moet tellen van een AOW-er. Natuurlijk valt er wat voor te zeggen om uitkeringen vriendelijker en ‘onvoorwaardelijker’ te maken en om het mes te zette in het huidige woud aan toeslagen. Maar daarvoor hoef je niet meteen een generiek basisinkomen te introduceren waarmee je het kind (een verschillige, doelmatige overheid) met het badwater (overbodige bureaucratie, onvrijheid) weggooit.
Een ‘mensenrecht’?
Mijn tweede bezwaar borduurt hier op voort. Want waarom zou je überhaupt de voorwaarde dat je arm(er) moet zijn om door anderen financieel gesteund te worden, uit de sociale zekerheid willen slopen? Natuurlijk is de ‘onvoorwaardelijkheid’ een deel van de charme van het basisinkomen. Mensen hoeven er geen tegenprestatie voor te leveren, zijn daarom vrijer, en gaan dan de dingen doen die hen zelf en de samenleving als geheel ten goed komen. Maar dat betekent toch niet dat het basisinkomen volledig onvoorwaardelijk moet zijn? Waarom zou je Reinout Oerlemans of Koningin Máxima ook een basisinkomen willen geven? Of waarom zou je tien studenten die een huishouden delen niet iets kunnen korten?
Wat zich hier wreekt is dat de voorstanders, Rutger Bregman incluis, het basisinkomen zien als een ‘recht’. De Vereniging Basisinkomen noemt het zelfs ‘een nieuw mensenrecht’. Dit is, denk ik, toch echt een brug te ver. Ten eerste bevat de Nederlandse wet al de (grond)rechten die voor elke Nederlander een bestaansminimum moet garanderen. Ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) omvat al het recht op ‘een behoorlijke levensstandaard’ (zorg, voeding, kleding, huisvesting). Hoe zou het basisinkomen zich, als ‘recht op een geldbedrag’, hiertoe verhouden?
En hoe kan een toe te kennen geldbedrag, ongeacht de verdere inkomsten en leefsituatie van de begunstigde, überhaupt een mensenrecht zijn? Net zoals het recht op huisvesting niet kan betekenen dat een welgestelde burger die al een koophuis heeft ook nog eens een sociale huurwoning krijgt aangeboden, kan het toch ook niet zo zijn dat iemand met een goed inkomen ‘recht’ heeft op nóg eens een geldbedrag?
Mensenrechten zijn minimumeisen die we stellen aan een menswaardig leven en via de overheid zouden we ons volledig moeten richten op het realiseren van dit minimum voor iedereen. Het zou pervers zijn als de overheid in het kader van de mensenrechten haar beperkte beschermcapaciteit inzet om diegene die al een financiële basis hebben van een basisinkomen te voorzien.
Tot besluit
Het basisinkomen is welbeschouwd te rechts én te links voor links. Dit is in principe goed op te lossen door twee van de drie klassieke sociale zekerheidsvoorwaarden die de basisinkomen-beweging wil schrappen, namelijk hoeveel inkomen je al hebt en wat je leefsituatie en uitgavenpatroon is, gewoon in stand te houden. Dus geen basisinkomen voor miljonairs, noch voor gezinnen of studentenhuizen die veel kosten kunnen delen. Laten we dus voor nu alleen met een tegenprestatievrij-basisinkomen experimenteren en kijken of ‘rechts’ hierin mee wil gaan als ‘links’ ook een aantal toeslagen wil opgeven of versimpelen, zoals de zorg- of huurtoeslag. Het is de vraag of het hele idee hiermee niet haar elegantie verliest en de uitvoering, daarmee, haar politieke momentum. Maar misschien is dit wel precies de bedoeling van deze, en eigenlijk elke utopische denkoefening: uitgebreid fantaseren over een groots en elegant idee, om vervolgens kleine, werkbare stappen te zetten.